Podium homepage
  











  Moenie kijk nie

Het boek

Henk van Woerden debuteerde in 1993 met de bildungsroman Moenie kyk nie, die bekroond werd met de Geertjan Lubberhuizenprijs en genomineerd voor de Libris Literatuurprijs. ‘Van Woerden toont zich een schrijver die op bijna laconieke wijze een schrijnend verhaal weet te vertellen, in een taal die tintelt van zintuiglijkheid en blijk geeft van een grote stilistische beheersing,’ schreef de jury van de Libris Literatuurprijs.

Moenie kyk nie schetst de lotgevallen van een Nederlandse familie die in de jaren vijftig naar Zuid-Afrika emigreert. De ik-figuur is dan negen jaar oud. Zijn moeder sterft niet lang na aankomst in het verscheurde land en zijn vader begint een verhouding met een jongere vrouw.
Behalve een portret van ontheemding in het Afrikaanse land, is deze roman de geschiedenis van een oog. De twee verschillende ogen van de jonge hoofdfiguur – het blinde, afwezige en het zo gretig observerende – verlenen deze roerende vertelling een vertekend perspectief, dat gaandeweg voor de gespleten toestand in het land gaat staan.



De pers

‘Moenie kyk nie moest zo geschreven worden als het geschreven is, tot in de details perfect. Dat maakt het tot een droomdebuut.’ Elsbeth Etty

‘Je pen is zo goed als je penseel.’ Adriaan van Dis



Een fragment uit Moenie kijk nie

De mormoon van de Kapteynstraat

‘Zien doe je er toch niet mee…’ zegt moeder in het voorjaar.
Geen gezanik en gedruppel meer dat nog zal helpen. Links van mijn neus staat de oogbol stijf als een stuiter, ternauwernood door twee behaarde lipjes omsloten die oogleden heten en erg moe zijn.
‘Gaat het er ditmaal uit, mams?’
Ik hoef het niet te vragen. En zij begrijpt best dat ik het al weet. Ze zit in de lederen fauteuil uit Paterswolde, blocnote op de knie. Onder het schrijven dwaalt haar blik naar Barry, die op de poef bij het raam is gesprongen. Hij heeft zijn snuit tussen de geraniums gedrongen en loert met geloken ogen naar de teefjes aan de overkant.
De Kapteynstraat stikt van de honden. Ze graven diepe gaten onder de heggen en draven met trillende staarten door het onkruid in de smalle gang tussen de tuinen. Bor van de buren is in de winter dwars door een voorraam gedoken: hij zag Barry met zijn vriendinnetjes scharrelen. Nu is moeder benauwd voor haar ruiten.
Bang zijn voor het ziekenhuis is niet nodig.
Ik denk aan de vorige keren. Eerst mag je gaan dromen. Dan snijden ze voorzichtig iets los in het oog, terwijl je zelf aan het varen bent. Je klimt steeds hoger in de touwen, tot bovenaan in het kraaiennest. Niet de mast zwaait, maar heel ver onder je de schuit. Aan de einder glimt een landtong. Dan is alles al voorbij.
Je wordt wakker tussen rubbergroen operatiezeil waar het bloed naar tegen afsteekt. Maar bang? Ik ben banger voor de tandarts.

Als mijn broer Hans de voorkamer binnenstormt en zich met uitbundig plezier op Barry stort, loop ik de achtertuin in, op zoek naar mijn boot die tevens klomp is. Wij hebben haar in de zomer tussen de stortregens door uit zee gevist. Het was de dag waarop Barry een stuk uit zijn oor verloor – ik zie moeder hem nog aan staart en halsband in het rond zwaaien en die andere hond pas loslaten nadat een mevrouw met haar schoen precies op zijn kop gemikt had. Halverwege de opgang naar de boulevard gaf een vent met kistjes het rotbeest nog een oplawaai. Daarop verdween hij jankend in de duinen, gevolgd door Hans.
Toen moeder achter hem aan rende, vonden Barry en ik de klomp, die zomaar op de golven aan kwam dobberen.
Het stoof verschrikkelijk in Katwijk, en er waren telkens buien en zoveel wind dat moeder er humeurig van werd. Alleen de laatste dagen niet. Met zonnig weer hebben zij toen 183 coloradokevers gevangen en in luciferdoosjes naar het politiebureau gebracht. Coloradokevers zijn een soort krabjes of schorpioenen. Je krijgt er kanker van, en dat is veel erger dan mijn linkeroog.

In de tuin heb ik mijn boot een mast gegeven, en een zeil van pakpapier. Zij vaart door het natte gras. Het stormt. Bij de omheining stormt het het meest. Een orkaan doet groene golven hoog over de achtersteven wuiven. Nog even en wij zijn in China. Hans is er al; hij heeft naast de azalea’s een aardkikker opgedoken, maar raakt hem ook meteen weer kwijt.
De aarde waar hij in graaft, ruikt naar potscherven, naar slootbedding. En naar Bor, de bouvier van de buurvrouw.
‘Hansje is de zot van de familie,’ zegt moeder altijd. Hij sleept van alles de kamer in: torren, slakken, hooiwagens en pissebedden; ze worden afwisselend vertroeteld en afgestraft. Vooral de torren zijn ondeugend – zij lopen onverklaarbaar vaak van huis, en dat is verboden. Hans heeft een regenwurm een kus gegevens, omdat hij hem geslagen had.
Tegen vijven moet hij in bad, in de kleine keuken met zijn bips op een lapje op het aanrecht, benen in een oude pan.
Moeder pikt zijn verzameling insectenkadavers weg uit de kamer en werpt ze achter de waslijn, in de koudste hoek van de tuin.

’s Ochtends neem ik me voor op z’n minst tot een miljoen te tellen, dan je al aardig op weg naar het oneindige, en daar moet ik mee opschieten want vandaag word ik geholpen. Iedereen heeft de jas al aan. Ik daal dralend de trap af met leren sandalen die nog niet zijn vastgegespt en breek bij de voorlaatste tree door het fragiele lint van de eerste duizend heen. De hal is donker. Boven de voordeur: zes helgele ruitjes die vlot aan het millennium worden toegevoegd. De zwarte wagen van opa heeft vier wielen, puls een reserve achterop; dat is vijf. Wij passeren twaalf lantarens langs de Lorentzkade, tot aan de eerste brug waar ik normaal rechtsaf zou slaan, naar school. Vandaag rijden wij eraan voorbij.
Het is ongewoon rustig op straat, twee zwanen, tweeëntwintig eenden, veertien zwaluwen en evenveel bruggen. Een bakkersjongen met zijn fiets. Drie aanplakbiljetten voor een film van Charly Chaplin die in de buurt van het Museum voor Oudheden draait.
Eenmaal in Leidsch’ Academisch aangekomen, tel ik met opengesperde ogen de spijlen van alle bedden die ik tegenkom. Mijn getallen willen daglicht zien. Zodra ik de ogen sluit, gaat het tellen in omgekeerde richting, dan houdt het op.
De stad flitst opnieuw aan mij voorbij. Er zijn verhaspelde eenden die kometen aan hun jongen voeren. Chaplin komt langs, ik een kostuum van de Ballet Russe. Door het linkeroog zie ik hem Egyptisch vertekend een kapotte sandaal opeten. Door het rechter daalt hij af naar een schuit die als een oude klomp aan het Rapenburg dobbert.

Na een week mag ik weer naar huis. Hans was hem in de tussentijd gesmeerd, om mij te zoeken, maar wist aan het eind van het Philosophenpaadje de weg niet meer en is toen verdwaald tot aan de Hoge Rijndijk.
De Hoge Rijndijk!
Vader is hem briesend gaan halen; nu heeft hij huisarrest.
Barry, die ook al door een gat in de weg is ontsnapt, verwelkomt mij met een zacht gejank, likt mijn handen en mijn hals, maar mag niet aan het oog komen.
Driemaal per dag moet het verband vernieuwd en de wond uitgewassen worden. Voorlopig wil ik de straat niet op. Ik verberg me liever met een stapel Donald Ducks achter de bank, waar Barry en ik afspreken dat hij tot nadere orders helemaal míjn hond is, en deze pek ons gezamenlijk nest.
Moeder laat mij begaan.
Vader spant zijn kaken eigenaardig aan.
‘Laat maar eens zien dat je anders bent dan de anderen,’ zegt hij op een middag, en hij duwt mij de erker in met het gezicht naar het raam. De vitrage draagt de geur van zijn Amerikaanse sigaretten. De geraniums zijn erger. Zij ruiken naar een bijzondere geraniumopgewondenheid, of ze willen zeggen: raak mij vooral niet aan.
Buiten wijzen de katholieke kleuters van drie huizen verderop naar mijn afgepleisterd hoofd, maar lachen doen ze niet.
Waar het linkeroog was, jeukt nog een beetje middaglicht.

Moenie kyk nie (1993)
ISBN 90 5759 014 X
Paperback, 176 pagina’s
€ 11,35