Podium homepage
  











  Notities van een luchtfietser

Het boek
De pers
Een fragment



Het boek

In november 2002 verscheen het boek Notities van een luchtfietser, waarin Henk van Woerden verslag doet van zijn reizen in de verbeelding en van zijn reizen in het 'echt'.

‘Zodra ik in een trein stap, of als op een luchthaven de glazen wanden zich voor mij scheiden (Sesam open u!), gloort een wijds perspectief. Zelfs al is het voor een paar dagen: ik laat alles achter, vertrek weer voor altijd.’

Notities van een luchtfietser is het relaas van een vliegende Hollander. Als jongen ging hij voorgoed van huis, met zijn ouders naar het verre zuiden. Achteraf lijkt die reis nimmer te zijn voltooid. Is hij tot een eeuwigdurende zwerftocht verdoemd? Thuis wacht een vrouw zijn definitieve terugkeer af, met de hond die haar trouw gezelschap houdt. Wat verklaart toch zijn heimwee naar elders, zijn verlangen? Op een dag komt er een bericht uit het verleden.

Notities van een luchtfietser speelt zich af op drie verschillende continenten, op grenzen van land en zee, werkelijkheid en verbeelding, toen en nu.

[top]


De pers

‘Mooi geschreven impressies.’ NRC Handelsblad

‘Henk van Woerden is een dubbeltalent. [...] Mooie verhalen.’ de Volkskrant

‘De verhalen in Notities van een luchtfietser dragen een sterk persoonlijk stempel, waarbij reiservaringen, beschouwingen en herinneringen elkaar op een vloeiende en boeiende manier afwisselen. Net als Cees Nooteboom, is Van Woerden zowel een reziger in de ruimte als in de tijd.’ Gerrit Jan Zwier in de Leeuwarder Courant

[top]



Een fragment uit Notities van een luchtfietser

DE BAAI

Het laat me niet onberoerd. Op het strandje waar ik vlak na de dood van mijn moeder zoveel middagen heb doorgebracht, ligt een zeeolifant. Wat doet het dier hier? Hij is meestal thuis in de wateren rond de pool, vierduizend kilometer zuidwaarts. Iets heeft hem naar de Kaap gedreven – of gelokt. Drieankerbaai is niet de mooiste baai langs deze kust. Een dicht woud van zeewier schermt haar schoot van de oceaan af. Onlangs zijn hoeveelheden kelp door een zomerstorm losgerukt en op de vloedlijn geworpen. Op dit bed van wier nu, strekt de zeeolifant zich uit alsof hij even met vakantie is.
Het is vroeg in de ochtend, maar de zon schijnt al ongenadig op ons neer.
Ik herinner me de zee van toen. Ik weet nog precies hoe het is om hier na een zwemtocht naar het strand te ploeteren. Het water is ijskoud, zelfs midden in de Afrikaanse zomer. Eerst baan ik me een weg door het wier, langs zeeplanten die onverschillig het blote lichaam betasten. Dan voel ik rotsen voorbijkomen: basaltrichels begroeid met alg en poliep, glasscherpe kliffen. Wanneer het ondiepe wordt bereikt, is er de geruststelling van de bodem en het zand. Het strand ligt bezaaid met kelp, wat de aanblik biedt van afgerukte tentakels. Tussen deze tentakels trek ik mezelf aan land. Buiten adem, bevend van inspanning, met bonzende borst en kippenvel. Verder dan de vloedlijn kom ik aanvankelijk niet. Ik blijf uitgeput liggen totdat de warmte van de zon het beven tot bedaren heeft gebracht. Het water kabbelt aan doorweekte voeten. Zandvlooien en muggen kruipen door de neerslag van het schuim dat de branding achterlaat. De ingewanden van de oceaan braken een zware lucht: stank van rottend wier en halfvergaan kelp. Om me heen krijsen de meeuwen. Ze dobberen op de golfslag. Ze tonen geen belangstelling voor wat de zee heeft opgebracht. Ze laten me ongemoeid.

Zo verging het me als twaalfjarige op die zonovergoten middagen in de verlaten zomer van 1960. Zo zal het de zeeolifant nu, veertig jaar later, wel ongeveer zijn vergaan, toen hij hier aan wal kroop. De verschillen tussen mens en dier zijn kleiner dan de overeenkomsten.
De zeeolifant ligt ontspannen op zijn rug, met zijn neus en ogen in kelp gedrukt. In zijn vel staat het verhaal van een zwervend bestaan geschreven: een vacht vol littekens en beschadigingen. Hij is met gemak de grootste van de vinpotigen, de zeehondenfamilie. Een immens log wezen met een torpedovormig lijf. En toch is het niet zijn formaat of zijn gewicht – zo’n vierduizend kilo – dat de meeste eerbied afdwingt, maar zijn fabelachtige vermogen om te duiken. De Tafelberg achter ons is één kilometer hoog. Deze zeeolifant duikt regelmatig dieper dan die berg hoog is, soms tot zeventienhonderd meter onder de zeespiegel. Bij voorkeur vertoeft hij op een diepte van een halve kilometer, waar het stikdonker is. Om de dertig minuten zweeft hij in duizelingwekkende vaart omhoog naar het licht van het zeeoppervlak. Daar haalt hij zes of zeven keer adem, alvorens opnieuw af te dalen. Tien maanden brengt hij zo in de oceaan door. Hij reist en vreet zich vol aan vis, inktvis en pijlinktvissen, en reist verder. Twee keer per jaar komt hij aan wal. Eén keer om te paren. En één keer voor de rui. Aan land gaan valt samen met een periode waarin niet gegeten wordt. Dan teert hij op de blubber die hij tijdens zijn tochten heeft vergaard.
Het dier op het strand ligt te vasten, zoveel is zeker, een vasten dat vier weken zal duren. En iets in deze baai bevalt hem, anders zwom hij wel naar de stille inhammen van Robbeneiland, zichtbaar aan de horizon. Om de mensen bekommert hij zich niet; wij zijn als zoveel zandvlooien en langpotige muggen aan de waterkant.

Tegen het middaguur hang ik opnieuw over de reling boven het strand en neem de omgeving in me op. Er is weinig veranderd in Drieankerbaai. De vuurtoren staat er nog, fris in de verf gezet, een gebouw met een rood keppeltje op. Buitengaats slaan de golven tegen de rotsen en de zeewering. Er trekt als gewoonlijk een zilte mist langs de kust, damp van de branding, een nevel die landinwaarts door de straten van de voorstad drijft en de omtrek van de berg verzacht. Is het niet raar dat juist hier, aan de Rivièra van de Kaap, op een plek waar ook ik steeds terugkeer, de meest geharde reiziger op aarde ligt, een doorgewinterde Einzelgänger?
De zeeolifant legt in zijn eentje ontzagwekkende afstanden af. Een onvolgroeid dier – op jonge leeftijd door zijn moeder verlaten – zwemt algauw vijfduizend kilometer door de dunbevolkte oceanen, met een gemiddelde vaart van honderd kilometer per dag, voor hij weer aan land gaat. Een omzwerving van tienduizend kilometer in één seizoen is een peulenschil voor een volwassen exemplaar. Hij wordt weleens op de evenaar aangetroffen. Uit de koers gewaaid? In een verstrooide bui een week of vijf de verkeerde kant op gezwommen? Ik geloof er niks van. Hij is simpelweg nieuwsgierig naar verre streken. Het reizen zit hem in het bloed. De aandrift om over de zeeën te dolen, de behoefte om telkens weer te vertrekken, zit ergens in zijn aard of in zijn genen. En niemand die vertellen kan waarom.
Waar ik zo benieuwd naar ben: kent de zeeolifant heimwee?
Wie het verlangen en de heimwee van honden (landhonden) van dichtbij heeft waargenomen, zal de vraag minder lichtzinnig vinden dan deze schijnt. Op het toedichten van menselijke eigenschappen aan dieren rust een taboe, ik weet het, een zwaarder verbod dan op het toeschrijven van dierlijke eigenschappen aan de mens. Toch durf ik er vergif op in te nemen: de zeeolifant wordt bij tijden iets gewaar dat op heimwee lijkt, op de kiem van een verlangen. Hoezeer wij ook van elkaar verschillen, hij is in staat te voelen dat het hem aan iets ontbreekt. Dat hij dierbaren heeft achtergelaten, of dat hij door iets dierbaars verlaten is. Hij zal het vermoeden hebben dat er een vrouwelijke soortgenoot op hem wacht. Hij hunkert naar een metgezel, het kan bijna niet anders. En zijn hunkeren komt met het mijne overeen. Niet helemaal, maar in belangrijke mate. In dezelfde mate waarin onze lichamen met elkaar te vergelijken zijn (hij zal ongeveer de oren, de ogen en de longen van mijn verlangen bezitten).
Of er daadwerkelijk een lief is dat uitkijkt naar zijn terugkeer – ergens op een eiland onder arctische luchten – is van minder belang. Ik ben nieuwsgierig naar zijn vermogen zich haar voor te stellen. Naar de contouren van zijn verbeelding. En zelfs al wacht zij daar wél, dan is de zeeolifant waarschijnlijk niet bij machte zich voor te stellen dat haar wachten vergeefs zal zijn.

[top]

Notties van een luchtfietser (2003)
ISBN 90 5759 135 9
Paperback met flappen
184 pagina’s
€ 17,50