Podium homepage
  

 









1968 - 1988

Europa is een openbaring: zoveel mensen in cultuur gebracht. Vrijheid, beschaving, Henk van Woerden valt van de ene verwondering in de andere. Het paspoort bewijst zijn identiteit, maar het Nederlands is hij verleerd. Ruim acht jaar wordt onderweg doorgebracht, een soort Grand Tour. Eerst naar Amsterdam, Parijs, Londen en Cambridge. Dan een tocht door Duitsland en Italië. Hij staat eindelijk oog in oog met zijn schildershelden: Vermeer, Carpaccio, Piero della Francesco. In het najaar van 1969 reist hij af naar Athene en vestigt zich uiteindelijk in het oostelijke gedeelte van Kreta. Hollywood is hem voor: in het bergdorp waar hij woont werd Zorba de Griek verfilmd. Een jaar later trekt hij naar Istanboel, en verder door Anatolië naar Iran. In Teheran krioelt het van de hippies: onaangenaam. In Isfahan wordt hij aangeklampt door jonge Iraniërs die zich te pletter vervelen en ook heel graag naar Amerika willen emigreren. Persepolis valt tegen. Iedere dag rijst eten valt tegen. In Shiraz brengt Van Woerden een tijd door met de studie van Perzische miniaturen, de oorspronkelijke bedoeling van deze omdwaling. Dan keert hij via de Kaspische zee en het grensgebied met Armenië terug naar Turkije en Griekenland. Hij wordt geplaagd door onbestemd verlangen, dysenterie, wormen en – constateert een arts in Aghios Nikolaos – een maagzweer. Het zweren spoort in elk geval tot dichten aan. Grootmoeder Boukema maakt regelmatig geld over, zodat er nog een winter op Kreta kan worden doorgebracht.
    In januari 1972 debuteert Van Woerden met een tentoonstelling bij Galerie Espace in Amsterdam, tot op heden zijn vaste galerie. Hij maakt er kennis met Lucebert en Hugo Claus, raakt bevriend met Breyten Breytenbach – schrijvers die ook schilderen of andersom. In 1973 volgt een tentoonstelling in het Stedelijk Museum. Maar het duurt tot de vroege jaren tachtig voordat Van Woerden een bescheiden succes boekt. In 1980 wordt hem de Koninklijke Subsidie voor de Schilderkunst toegekend. Kort daarop wordt hij uitgenodigd deel te nemen aan de Biennale des Jeunes in Parijs, aan tentoonstellingen in Nice en in het Gulbenkian te Lissabon en aan Sonderschau Junge Kunst aus den Niederländen in Basel (met René Daniëls en Marlene Dumas). Hij exposeert regelmatig bij galeries in Basel, Amsterdam en Den Haag. En ondertussen blijft het jeuken: in iedere catalogus laat hij de zinsnede ‘woont en werkt afwisselend in Amsterdam en Griekenland’ opnemen. Het jaar 1983 wordt opnieuw in Kreta doorgebracht, en vrijwel iedere zomer daarna. ‘Alsof ik aan de meest zuidelijke kust van Europa toch weer een beetje in de buurt van Afrika mocht zijn. Echt terugkeren naar de Kaap kon ik niet. Ik werd gewaarschuwd, had te veel vrienden op de zwarte lijst.’