Podium homepage
  

 









1947 - 1956

Henk van Woerden wordt op 6 december 1947 in Leiden geboren. Zijn moeder stamt af van Groningse herenboeren, vader komt uit een lijn van orthodox hervormde snoepfabrikanten. ‘Wie het familiealbum bekijkt stelt het berustend vast. Ik ben het product van noorderlingen die naast landbouw en aanpoten nergens in geloofden, en godvrezende Hollanders, lui die al in de zestiende eeuw het lachen hadden afgeleerd. Overgrootvader Van Woerden was president-kerkvoogd in Delft. Ergens achter het praalgraf van Willem van Oranje is nog een gedenkplaat met zijn naam te vinden. Maar het meeste heb ik weg van de vrouwen aan moeders kant. Overgrootmoeder Gaaikema werd geboren in het jaar dat Aletta Jacobs zich op de Groningse Universiteit inschreef. Oma Boukema bracht alleen voor boeken en dieren nog geduld op.’
    Van Woerden’s vader werkt in de jaren veertig en vijftig als instrumentmaker en freelance fotograaf. Tijdens de overstroming van februari 1953 is hij erbij om verdronken koeien, grienende boeren en Prins Bernhard te fotograferen voor de wereldpers. De jonge Henk sleept na die zondvloed door de Filosofenbuurt van Leiden met dekens die voor Zeeland worden ingezameld. Kort daarop wordt hij aan zijn linkeroog geholpen. Na vijf operaties blijkt het niet te redden en wordt hem een kunstoog aangemeten. ‘Van Holland staat me later ijspret bij. Dampende sokken aan een lijntje boven het fornuis. Gelui van klokken. Een glasoog dat in de wasbak kapot stuitert. Sarcofagen in het Museum van Oudheden. En de krullende schil van een citroen op een schilderij dat ik twintig jaar daarna weer terugvond in het Museum De Lakenhal.’
    Televisie is er nog niet. Dat is iets voor katholieken, meent vader Van Woerden. Hij wil het liefst met het gezin naar Amerika emigreren en mormoon worden. Maar de usa – en ook Australië – wijst hem af. Het wordt dus Zuid-Afrika, land van parterrewoningen, zwarte dienstmaagden en nooit meer regen. In het voorjaar van 1956 gaat zijn vader alvast vooruit. ‘Toen mijn vader vertrok leek het of ik voor altijd afscheid van hem nam. Ik bleef achter om moeders hoeder te zijn. Ze was toen al ongeneeslijk ziek. En ik was ten slotte de oudste van de vier kinderen.’ 
    Negen maanden later scheept de rest van het gezin zich in op de SS Waterman, een omgebouwd troepenschip dat eerder KNIL-militairen uit Indië bracht. De reis naar de Kaap duurt een maand. Twee weken misselijkheid gevolgd door twee weken met Duizend en één nachten op schoot in de schaduw van een reddingssloep. ‘De lucht van teer en verf en vis. Dolfijnen die ons achtervolgen. Zeedieren die voor mijn voeten op het dek ploffen, met vinnen waar naaldlicht vanaf spat. En het gevoel in een avontuur te zijn beland. Eindelijk alleen de wereld in, een deel van het verleden geamputeerd.’